Door Patrick van IJzendoorn -- De oud-papierdoos onder de brievenbussen in de
fietsenstalling zit vol folders van pizzeria's, politieke partijen, woningzoekende
tweeverdieners, paranormale oplichters uit warme oorden, hondenpoepbestrijders en publieke
omroepen die de straat waarin ik woon als filmset willen benutten. De "nee-nee"-stickers
kunnen de schreeuw om aandacht niet aan. Iedereen wil me informeren. Zelfs de virtuele
brievenbus van xs4all is amper bestand tegen mediabedrijven met hun bulkpost.
Voor de vooruitgangswerkers van de moderniteit was informeren
de ecomomy class
naar het paradijs, ja, een pijler van het maakbaarheidsideaal. Het woord
informeren bevat niet voor niets het werkwoord "vormen". Kneden dus. Disciplineren.
"Informatie deelt mee en zet tot handelen aan. Informatie verandert mensen, met informatie
kun je de wereld verbeteren," zo luidt kort gezegd de mantra van de verlichters, voor wie
Jürgen Habermas, auteur van De theorie van het communicatieve handelen (beter
bekend als "Het blauwe monster") de geestelijk leider is.
Deze utopische visie heeft
de laatste decennia kritiek ontmoet: informatie
dééd alsof ze ergens over informeerde. Het was echter simulatie! Het leek over buiten
te gaan, maar het ging uiteindelijk toch slechts over binnen. Sterker,
informatievoorzieners worden steeds vaker gebruikt voor andere doeleinden, zoals
amusement en het laten opwekken van prettige gevoelens. Als het maar leuk is. Er gaan
geluiden op om computers op scholen een onbedoelde functie te geven, ze bij wijze van
newtoniaans experiment uit het raam te gooien.
Desalniettemin.
Het gefolderte dat
in het fietshok wacht op het transport
naar de recyclingsfabriek doet vermoeden dat de heilzame werking van informatie nog
redelijk intact is. In Levende systemen: reis naar het einde van het
informatietijdperk beschouwt essayist en bioloog Arjen Mulder informatie,
na materie en energie, als het derde element. "Informatie is alle orde die te
ontdekken valt in een newtoniaans universum dat spontaan vervalt tot wanorde. Informatie
is de onwaarschijnlijke brug die de materie en energie bijeenhoudt."
Mulders buitenwetenschappelijke onderneming, bestaande uit dertien essays, leidt
onder meer langs de Spaanse burgeroorlog zoals beleefd door George Orwell, het Zaïre
van de zichzelf voor de gek houdende journaliste Lieve Joris, de utopische stadstaat
Zuid-Limburg, de mediatheorie van Marshall McLuhan, de foto's van Rineke Dijkstra, de
cinema van Jean-Luc Godard, de dichters Lucebert, Slauerhoff en Faverey en het
tragische leven van Anna Kavan. Het is een reis door een star wiskundig universum naar een
levende, biologische hel. Het laatste is niet (meer) het domein van het
heersende "ik", maar van de geheimzinnige "ander", niet van de
metafoor maar van de metamorfose, niet van de informatie
techneuten maar van de goden. Het is het domein van het
vierde element. Het bezoeken
meer dan waard.
Maar: laat varen alle hoop.
De burger is gelukkig een professionele toerist geworden, een
graaggeziene gast in een even onbegrijpelijke als ongrijpbare wereld,
een gebied waar hij niet de macht heeft. Hij
voelt zich als een
beroepspoliticus die met Pim Fortuyn aan tafel zit, of om bij het besproken boek te
blijven: als Orwell die de Spaanse Burgeroorlog wegens blessures moest verlaten en van
de ene op de andere dag toerist werd. "Een stad die hij tot dan toe alleen functioneel
had bezien -- 'eenvoudig een stukje oorlog' -- verandert zodra hijzelf zijn functie
kwijt is -- 'onbruikbaar verklaard' -- in iets wat ze nooit eerder was: iets interessants.
Opeens duiken overal details op die de aandacht trekken, de fantasie prikkelen,
die het waard zijn bekeken te worden. Zelfs de waterval die tot dan toe alleen maar
handig was, blijkt boeiende aspecten bezitten."
Letterlijk en figuurlijk heeft Orwell zijn macht over de omgeving, over de dingen
verloren. Hij is geen Subject meer. Hij is zichzelf niet. Hij is even ontsnapt uit de
geschiedenis, ontkomen aan de vooruitgang. "Interessant zijn de delen uit een oeuvre
waarin de auteur erin slaagt zich los te schrijven uit de beperkingen van zijn tijd
en in de tijd terechtkomt waarin wij hem lezen," beweert Mulder verderop. Dit gaat
ook over hemzelf.
Het idee van de totaliteit (Mulder: "Je herkent de modernist
aan zijn
voorkeur voor het woord totaal ") is vervlogen, en onmogelijk bovendien.
Modernistische waarden als kritiek ("De kunst- en cultuurkritiek zijn uitgepraat. Of
beter: iedereen praat mee"), betekenisgeving, waarheid, identiteit en informatie zijn
de houdbaarheidsdatum gepasseerd. Ze zijn hun doel voorbijgeschoten en keren zich
opeens tegen de mens, gelijk het besturingsprogramma dat de aanval op de schermslaaf
opent (waarna de computer waarschijnlijk uit het raam naar beneden zeilt).
Na de ramp met de tanker Exxon Valdez werd het oliebedrijf, met het oog op
het proces, gevraagd alle bedrijfsinformatie te geven. Het zou jaren duren eer alle
geleverde documenten zouden zijn gelezen, laat staan eer dit informatiebombardement
is beoordeeld. De rechters waren lamgeslagen, op z'n minst toe aan vakantie. Even de
boel de boel laten, om met Arjan Ederveen te spreken.
Een dergelijk terugtreden komt de verbeeldingskracht ten goede, weet Mulder uit
eigen ervaring. "Op vakantie in de vrije natuur komt de eerste dagen een vast pakket
ongewenste herinneringen boven, waar ik wanhopig van word, doodop -- maar dat was ik
natuurlijk al, daarom herinner ik het me, en na een paar dagen rust zakken de demonen
van vroeger weer weg en wordt mijn hoofd opnieuw leeg genoeg om nieuwe beelden op
te nemen..."
In de poëtische ruimte van het nietsdoen, van het er-even-niet-zijn
gaat het niet om verlangen maar om verleiden. De bezoeker is een dichter die zichzelf,
per gedicht, gebruikt als het medium van een voorwerp. "In zijn gedichten staan geen
woorden die het ding aanduiden, maar louter woorden die worden aangezogen door het ding,
woorden die het ding liggen en bevallen. De dichter registreert die," schrijft Mulder
in zijn essay over Hans Faverey. Deze bezoekersruimte betreft een levend systeem, een
wereld van geven en nemen. Net als Jean Baudrillard -- wiens
geest ook op plaatsen aanwezig is waar deze "David Bowie van de filosofie"
niet expliciet wordt genoemd -- beweert Mulder dat de dingen, buiten de menselijke sfeer, een
eigen bestaan leven, met eigen bedoelingen. "Een boom laat gericht een tak op je hoofd vallen,
als een strenge schoolmeester die je afwezige geest bij de les wil hebben. Er zijn
begripvolle dingen, dingen die medelijden koesteren voor een mens en zijn gehannes."
Al doende komt Mulder aan bij een mythische constellatie, een levend systeem waarin
alles onzeker is, iedereen onmachtig, de chaos zichzelf organiseert en waarin de
goden een eigen leven leiden, in ieder geval weinig interesse hebben in het reilen
en zeilen der willende ongevormden, het lijdende maar gewoon doorfeestende
verschijnsel "mens". Deze onverschilligheid toonden de goden in de tijd van
Epicurus ook al. En zo zijn wij, reizende postprimitieven, weer terug bij af,
verlost van het willen.
Een treurige conclusie in de ogen van hen die geloven in de gestage vooruitgang van het
een en ander, van hen die me op de hoogte blijven houden van verkiezingen, wetswijzigingen
en huis-aan-huis inzamelingen
van klein chemisch afval.
|
Epimedium
10 april 2002
Tekst © Patrick van IJzendoorn
|
|
|