Help! De wereld wordt écht een dorp
Mircea Malita, Zece mii de culturi, o singura civilizatie. Spre geomodernitatea secolului XXI. Bucuresti: Nemira, 1998. 367 pp. Prijs: 45000 lei (€ 2,00).  
Door Maarten Arends -- U leest recensies omdat u graag wilt meepraten over boeken zonder dat u ze heeft gelezen. En ik schrijf recensies om u de moeite van het lezen te besparen.
In dit geval is dat zelfs dubbel noodzakelijk, want niet alleen is Zece mii de culturi geschreven in het Roemeens (en voor zover ik weet niet vertaald in het Engels of Nederlands), de kans is ook klein dat u het boek ooit onder ogen krijgt, zelfs al leest u Roemeens en rent u nu direct naar de boekhandel om het te bestellen. In Roemenië bereiken boeken namelijk maar zelden een oplage hoger dan 500, en één keer uitverkocht worden ze niet meer bijgedrukt. Dat geldt dus ook voor Zece mii de culturi.
Eigenlijk is dat jammer, want het boek van Mircea Malita is best de moeite waard. Hij schrijft helder en presenteert zijn ideeën op een originele manier. Je zou haast vergeten dat de kern van zijn boodschap weinig nieuws bevat. Zece mii de culturi, o singurã civilizatie, (“Tienduizend culturen, één civilisatie”) gaat over globalisering en dan met name over de invloed daarvan op onze cultuur. Volgens Mircea Malita stevenen we onontkoombaar af op één wereldomvattende civilisatie. Dat hoeft echter niet ten koste te gaan van lokale culturen, integendeel. Het moderne civilisatieconcept geeft culturele ontwikkelingen juist alle ruimte. Sterker nog, alle tekenen die op dit moment wijzen op versplintering in plaats van een groeiende eenheid (de burgeroorlogen in Joegoslavië, fundamentalistisch geweld in Algerije, de bloei van nationalistische en regionalistische sentimenten in Europa), zijn in werkelijkheid evenzovele symptomen van de oprukkende wereldbeschaving. Zonder de verworvenheden van de moderne civilisatie, zou deze nieuwe culturele diversiteit er niet zijn geweest.
Zoals gezegd, de kern van Malita’s boodschap is niet nieuw. En ook het feit dat het boek geschreven is door een lid van de Club van Rome maakt op mij eerlijk gezegd maar weinig indruk (maar toegegeven: het boek werd geschreven voor de interne markt en daar vormt dat juist een aanbeveling. Roemenen zijn dol op titels en erebaantjes en laten zich graag in slaap wiegen door ronkende hoogwaardigheidsbekleders). Zece mii de culturi moet het dus vooral hebben van de presentatie.
Op het eerste gezicht lijkt het boek van Mircea Malita één samenhangend betoog. In werkelijkheid is het echter een verzameling artikelen rond één thema, die niet altijd evenveel met elkaar te maken hebben. Meestal levert een dergelijke aanpak een weinig systematisch allegaartje op. In dit geval is dat echter de kracht van het boek. Malita heeft niet geprobeerd de eenheid te vergroten door de verschillende hoofdstukken aan elkaar te praten, maar gooit er zelfs nog een schepje bovenop: de lopende tekst wordt regelmatig onderbroken door intermezzo’s met citaten uit de wereldliteratuur, artikelen, rapporten en toespraken, of projectvoorstellen van Malita zelf, gericht aan de Verenigde Naties (hopelijk lezen ze daar Roemeens), bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van een “academisch paspoort”, om het universitaire wereldje om te smeden tot een werkelijke wereldgemeenschap. Zece mii de culturi is daardoor een levendig boek geworden, dat je op elke willekeurige bladzijde kunt beginnen te lezen, zonder het gevoel te krijgen dat je iets gemist hebt.
Wat is civilisatie? Daarover lopen de meningen uiteen -- en dat is meteen het grootste probleem. Er zijn ruwweg twee scholen te onderscheiden: de Duitse en de Franse. De Duitse school ziet civilisatie als een onderdeel van de (nationale) cultuur, dus als iets dat van volk tot volk kan verschillen. Volgens de Fransen daarentegen zijn de diverse culturen juist ondergeschikt aan het ene, rationele beschavingsideaal. Voor hen is “civilisatie” dus een universeel begrip, dat voor iedereen dezelfde inhoud heeft -- of zou moeten hebben.
Die spraakverwarring heeft volgens Malita ook praktische consequenties gehad: in de oorlogen die Duitsland en Frankrijk met elkaar voerden verkeerden beide partijen in de veronderstelling dat ze de beschaving verdedigden tegen de barbaarse horden aan de andere kant van de Rijn.
Dan is er eventueel nog een derde school, de Engels/Amerikaanse, die beide begrippen achteloos door elkaar gebruikt. Geen wonder dus dat in het huidige discours (waarin de Amerikanen overheersen) het wederzijds onbegrip alleen maar groter is geworden.
Zelf maakt Malita een vierde onderscheid. Voor hem is “cultuur” alles wat te maken heeft met geloof, opinies en overtuigingen, en bestrijkt “civilisatie” het domein van kennis en feiten en alles wat daarmee samenhangt. In de praktijk is het onderscheid natuurlijk minder scherp. Religie valt onder “cultuur” voor wat betreft voorschriften over hoe je te gedragen en onder “civilisatie” voor wat betreft claims over hoe de kosmos in elkaar steekt. En elke wetenschappelijke theorie begint als een min of meer gefundeerde opinie -- en valt daarmee dus onder “cultuur”.
Uitvindingen en nieuwe technologieën vallen in ieder geval wél onder “civilisatie”. Sterker nog, zij vormen er de ruggegraat van. Nieuwe vondsten veranderen het aanzien en de organisatie van een samenleving. Dat gold in de oertijd voor de uitvinding van de taal, de landbouw en het schrift. Om die vernieuwingen heen ontstond een maatschappelijke structuur, waarvan de grote omtrekken gedicteerd werden door de uitvindingen die er de oorspromg van waren. De introductie van de landbouw bracht bijvoorbeeld onvermijdelijk een sedentaire leefwijze met zich mee.
Zo is de huidige westerse samenleving geschapen door de uitvindingen en wetenschappelijke ontdekkingen van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. De verbetering van de hygiëne en de gezondheidszorg, de industriële revolutie en de onderwijshervormingen hebben ons gemaakt tot wat we zijn. Niet alleen materieel (een hoge levensstandaard is nu voor iedereen mogelijk geworden -- althans in het westen), maar ook immaterieel: de verbeterde levensomstandigheden hebben ons ook in geestelijk opzicht onafhankelijk gemaakt van onze omgeving. We zijn er individualistischer van geworden.
In dit opzicht zijn de nieuwe culturele bewegingen dus een kind van de moderne civilisatie: of je jezelf tot een bepaald cultureel collectief rekent is in de eerste plaats een kwestie van persoonlijke keuze. Je sluit je aan bij een groep of beweging om jezelf te profileren. Door op te gaan in het collectief bevestig je je eigen identiteit.
Ook de politieke structuren hebben zich aan de nieuwe ontwikkelingen aangepast. Bij een samenleving die individualiseert, hoort een politiek bestel dat daarmee rekening houdt en die nieuwe individuele vrijheid zoveel mogelijk waarborgt. Bij een samenleving waarin aan de ene kant een stelsel van onpersoonlijke, rationele structuren ontstaat (het onderwijs, de financiële wereld en de industrie zijn allemaal op dezelfde manier georganiseerd: als een machine, waarin mensen alleen nog maar onderdeeltjes zijn, volkomen inwisselbaar -- ook als ze zich op een sleutelpositie bevinden) en aan de andere kant irrationele sentimenten opborrelen, hoort een politiek bestel dat daarmee rekening houdt en een bemiddelende rol speelt. Bij een moderne civilisatie, kortom, hoort een parlementaire democratie met een meer-partijen-systeem, of iets dat daarop lijkt.
Volgens sommigen riekt dit alles naar westers cultureel imperialisme, maar volgens Malita is dat niet terecht. Het is waar dat de moderne civilisatie is ontstaan in Europa, maar dat is niet meer dan een historische toevalligheid. Elk van de uitvindingen die de moderne beschaving hebben doen vormen, had ook ergens anders kunnen zijn gedaan. Uitvindingen zijn cultuur-neutraal. Als een samenleving een bepaalde uitvinding of vernieuwing accepteert, leidt dat inderdaad tot maatschappelijke veranderingen, maar het is de uitvinding die dat bewerkstelligt, niet de uitvinder. Als al sprake is van een algehele culturele homogenisatie, is dat het onvermijdelijk gevolg van de vooruitgang, niet het resultaat van een cultureel dictaat.
Met die culturele eenwording valt het volgens Malita bovendien best nog wel mee. Er is altijd invloed van lokale elementen -- kijk maar naar de rijk versierde autobussen in Latijns-Amerika of het Midden-Oosten. Hoewel de grote lijnen van de moderne civilisatie vastliggen, zijn de details overal toch weer even nét iets anders. (Kortom, er is één civilisatie, maar in verschillende gedaantes.)
Hoe ziet de toekomst eruit? Zece mii de culturi is een hoogst serieus boek, dus Malita houdt zich een beetje in. Dat wil zeggen: hij speculeert er lustig op los, maar houdt telkens een paar slagen om de arm, voor de zekerheid. Het kan vriezen, het kan dooien -- of omgekeerd, natuurlijk.
Voor de komende eeuw schetst hij vijf scenario’s, variërend van paradijs tot hel: 
(1) Eén mondiale civilisatie (een angstwekkend scenario voor veel samenlevingen, die vrezen in de marge te belanden);
(2) Fluctuerende evolutie (de ontwikkeling loopt richting (1), maar met horten en stoten, afgewisseld door perioden van groeiende diversiteit);
(3) Alles blijft zoals het is (er gebeurt niks bijzonders meer op het vlak van kennis en techniek, en de balans kan dus doorslaan richting (1) of (5));
(4) De 30-jarige oorlog (en daarvan zouden de eerste tien jaar nu al voorbij zijn: culturele spanningen leiden tot plaatselijke oorlogen die maar blijven doorzieken -- zie Rwanda en de Balkan-oorlogen);
(5) De wereld gaat ten onder (als gevolg van honger, energietekort, broeikaseffect, sociale spanningen, enzovoort).
Van deze vijf zijn (1) en (2) het waarschijnlijkst, denkt Malita. Toch vormt de opkomst van nieuwe culturen wellicht een bedreiging voor het civilisatieproces. Het geweld gaat voorlopig in ieder geval nog wel even door, al was het alleen maar omdat nieuwe regimes meestal óók niet op stel en sprong de problemen (armoede, bijvoorbeeld) kunnen oplossen. Bovendien blijft de tegenpartij azen op een moment van zwakheid van de voorlopige winnaar, om dan onverbiddelijk te kunnen terugslaan.
Is er dan niets aan te doen? Welzeker. Malita noemt het voorbeeld van de oude aartsvijanden Frankrijk en Duitsland. Op dit ogenblik zijn beide staten de beste maatjes, en dat dankzij het feit dat ze samen bouwen aan een verenigd Europa. Op dit moment zijn er deskundigen (Malita noemt geen namen, maar gezien zijn enthousiaste toon gaat vermoedelijk één daarvan tegelijk met hem naar de wc) die op dezelfde manier de problemen in Zuid-Oost-Europa willen oplossen: via een gemeenschappelijk project, een project dat alleen dan tot een goed einde kan worden gebracht als de verschillende deelnemers hun onderlinge tegenstellingen opzij zetten en eendrachtig samenwerken. Samen gezellig naar de groepstherapie, daar komt het in feite op neer. Het project zelf doet er niet zoveel toe, als het maar tot het gewenste resultaat leidt.
(Overigens lijkt zo’n project nu inderdaad gevonden te zijn: hetzelfde Verenigde Europa dat de Fransen en Duitsers nader tot elkaar heeft gebracht, dient nu opnieuw als kluif. De Zuid-Oost-Europese landen vechten om het hardst wie het eerst de Europese Unie mag binnengaan. “Europa” lijkt de oplossing voor al hun problemen -- en om daar te komen zijn ze tot vele compromissen bereid. Talrijke verdragen zijn inmiddels al ondertekend, en als Brussel dat eist willen ze best nog wel een paar handtekeningen meer zetten.
Aan de andere kant lijken de verschillende regeringen weinig zin te hebben om de échte problemen op te lossen: de armoede, de belabberde economische structuur en de gierende inflatie. Integendeel. In Roemenië bijvoorbeeld, waar velen moeten rondkomen van een maandsalaris van nog geen honderd gulden, heeft het regeringsbeleid ertoe geleid dat de landbouwsector op dit moment nog minder voorstelt dan tien jaar geleden het geval was. Groenten en fruit die je op de markt koopt zijn meestal geïmporteerd en kosten meer dan in het Westen. Ook voor veel andere producten zijn de Roemenen afhankelijk van toevoer uit het buitenland -- en daar staat weinig export tegenover. De inflatie blijft hierdoor hoog -- en dat terwijl de meeste salarissen, met name bij de overheid (nog altijd de grootste werkgever) de laatste jaren niet omhoog zijn gegaan.
Het gezamenlijk project heeft de echte problemen tot nog toe dus nog niet opgelost. En ook de pseudoproblemen (de etnische conflicten zijn op hun beurt immers eveneens een “gezamenlijk project”, en wel om de aandacht af te leiden van de dagelijkse misère) zijn niet werkelijk uit de wereld geholpen. De Zuid-Oost-Europese regeringen zijn tot compromissen bereid, maar alleen omdat ze denken dat straks het geldschip vanzelf zal binnenlopen, als ze maar aan de eisen voldoen. Het is nog maar de vraag wat al die mooie bi-lateraaltjes waard zullen zijn als de geldstroom uitblijft.)
Zece mii de culturi is goed geschreven, maar op sommige plaatsen maakt het toch een ietwat onbesuisde indruk, met name daar waar Malita denkt op een simpele manier de wereld te kunnen verbeteren. Dat heeft voor een deel te maken met de gebruikte bronnen: voor zijn feitenmateriaal leunt Malita sterk op rapporten en onderzoeken van de Verenigde Naties en de Club van Rome -- zeer eerbiedwaardige instituties, maar hun kosmos is het overzichtelijke ambtenarenwereldje, waar regels en voorschriften de werkelijkheid in goede banen leiden. De échte werkelijkheid is echter heel wat grilliger en ingewikkelder. Vaak bestaan de mooie voorschriften en reglementen alleen op papier en gelden in de praktijk heel andere regels: die van geld, vriendjespolitiek, wie het eerst komt die het eerst maalt en de sterkste wint (als Roemeen zou Malita dat toch moeten weten). De redelijke wereld waarin een democratische politiek bemiddelt tussen de irrationele cultuur, met haar beroep op emoties en sentimenten aan de ene kant, en de rationele wereld van de feiten (de civilisatie) aan de andere kant, is vaak niet meer dan een façade.
In werkelijkheid is de opmars van de “universele” civilisatie op dit moment waarschijnlijk dan ook heel wat minder ver gevorderd dan Malita denkt. En dat geldt niet alleen voor de politiek-economische infrastructuur (die volgens Malita’s definitie strikt genomen geen onderdeel uitmaakt van de civilisatie, maar er hoogstens een “onvermijdelijk” gevolg van is), maar ook voor de bouwstenen van de beschaving: technieken, technologie en uitvindingen. Zo is de telefoon al ruim honderd jaar onder ons, maar meer dan de helft van de mensheid (zuigelingen en kinderen voor het gemak even niet meegerekend) heeft nog nooit getelefoneerd. Er zijn dus nog een paar hobbeltjes te nemen, wil die ene beschaving de overhand krijgen.
En nu we het toch over bronnenteksten hebben: blijkbaar heeft Malita vergeten zijn literatuurlijst nog een keer te corrigeren. Vaak duikt hetzelfde boek in verschillende gedaanten op in de tekst, wat de zaak niet overzichtelijker maakt. Zo is Francis Fukuyama in hoofdstuk XI de trotse auteur van La fin de l’histoire et le dernier homme (Paris: Flammarion, 1992), maar heet datzelfde boek in hoofdstuk XVII gewoon weer The end of history and the last man (London: Hamish Hamilton, 1992). En waarom Alexis de Tocqueville (De la démocratie en Amérique) vanuit het Engels aangehaald? Was de Franse pocket soms uitverkocht? 
Toegegeven, het zijn maar onbelangrijke schoonheidsfoutjes, maar het maakt toch een slordige indruk. Een beetje redacteur had ze er zo uitgehaald (en hetzelfde geldt voor de spelfouten in het Engels). Misschien een ideetje voor de volgende druk?
Ach, dat was ik vergeten: er kómt geen volgende druk.
Epimedium
Maart 2000.
Tekst © Maarten Arends