Hans Achterhuis, Politiek van goede bedoelingen, Amsterdam: Boom, 2000, 144 pp. Prijs: fl. 34,50.  
Door Hester Eymers -- De Twentse filosoof Hans Achterhuis houdt zich bij voorkeur bezig met eigentijdse problemen. De inzichten die de filosofie in de loop der eeuwen heeft opgeleverd, gebruikt hij om te leren begrijpen hoe wij ons verhouden tot zaken als milieu en technologie. In het essay Politiek van goede bedoelingen buigt hij zich over de vraag hoe wij de oorlog in Kosovo in een breder kader kunnen plaatsen.
Terwijl de columnisten in de diverse dag- en weekbladen elkaar verketterden, laat hij zich niet verleiden om partij te kiezen. Hij kiest voor een afstandelijke benadering, passend voor een filosoof, die eerder verheldering nastreeft dan een oordeel uitspreekt. Wat niet wil zeggen dat hij niet ook een oordeel uitspreekt.
Achterhuis laat zich vooral leiden door het gedachtegoed van de filosofe Hannah Arendt. Zij werd bekend door haar spraakmakende boek over het proces Eichmann. In De banaliteit van het kwaad stelt ze vast dat de beruchte Eichmann geen personificatie van de duivel was, maar slechts een domme ambtenaar die zijn werk zo goed mogelijk trachtte te doen. Haar uitspraken leverden haar indertijd veel kritiek op. Momenteel staat haar werk weer volop in de belangstelling. Het wordt opnieuw uitgegeven en verschillende filosofen nemen haar ideeën als vertrekpunt.
Zo ook Achterhuis. Zijn essay kan gelezen worden als een pleidooi voor Arendts opvattingen over politiek, met Kosovo als levend, want recent, bewijsmateriaal. Een kernpunt in Arendts filosofie is de strikte scheiding tussen politieke en sociale aangelegenheden. De politiek moet er op gericht zijn een wereld te scheppen waarin burgers met uiteenlopende belangen samen kunnen leven. De nadruk ligt voor haar bij die gedeelde wereld en niet zozeer bij het wel en wee van de erin verkerende burgers. Zij sluit hierin aan bij Machiavelli, die een op medelijden gebaseerde politiek beschouwde als een door het christendom voortgebrachte aberratie.
Achterhuis neemt deze gedachte over. Hij wijst nadrukkelijk op de overheersende rol die het medelijden tegenwoordig speelt in de politiek. Het ingrijpen van de NAVO in Kosovo was er in eerste instantie op gericht een einde te maken aan de schendingen van de mensenrechten. Ook de Tweede Wereldoorlog en de strijd in Vietnam werden niet zozeer ten behoeve van expansie of diplomatie gevoerd, maar voornamelijk uit menslievende motieven.
Hoe nobel deze beweegredenen ook zijn, ze horen niet thuis op het terrein van de politiek, aldus Achterhuis. Omvangrijke, vanuit de politiek gesanctioneerde hulpacties ontsporen omdat de goede bedoelingen verstrikt raken in de politiek. Hij vergelijkt de catastrofe die de oorlog in Kosovo in zijn ogen is, met de talloze projecten voor ontwikkelingshulp die jammerlijk mislukken. Hij put hier uit zijn ervaringen in de internationale hulpverlening en geeft schrijnende voorbeelden van hulp die in haar tegendeel verkeert.
De belangrijkste oorzaak van het mislukken van hulpacties is volgens Achterhuis gelegen in kortzichtigheid. Zo wordt de historische portee van een situatie vaak niet onderkend. Men gaat voorbij aan de geschiedenis van een volk of een conflict, waardoor onnodige blunders worden gemaakt. De veronachtzaming van de specifieke situatie van het hulpbehoevende land of volk leidt vervolgens tot een al te eenvoudige voorstelling van de relatie tussen het doel en de middelen. Ook in de oorlog in Kosovo was dat het geval: Kosovo had even goed in Afrika kunnen liggen, constateert Achterhuis.
Het standpunt van Achterhuis is radicaal. Zijn suggestie dat oorlog voeren in naam van de mensenrechten en het geven van ontwikkelingshulp eigenlijk zinloos zijn, omdat zij niet thuishoren op het gebied van de politiek, zal menigeen gevoelloos of zelfs cynisch in de oren klinken. Arendt en Machiavelli kregen in hun tijd soortgelijke verwijten. Toch heeft Achterhuis beslist gelijk wanneer hij wijst op de kortzichtigheid van de internationale hulpverlening. Hoeveel goede bedoelingen er ook aan ten grondslag liggen, de resultaten zijn vaak teleurstellend.
Maar of dat inderdaad het gevolg is van de onverenigbaarheid van politiek en moraal is de vraag. Zowel Arendt als Machiavelli baseren hun overtuiging op een maatschappijvorm die nu niet langer bestaat. Machiavelli formuleerde zijn inzichten aan het einde van de vijftiende eeuw, een tijd waarin vorsten het voor het zeggen hadden en de democratie zoals wij die nu kennen nog volstrekt onvoorstelbaar was. Arendt op haar beurt baseert haar ideeën op de wijze waarop de Griekse polis of stadstaat georganiseerd was. De scheiding van politieke en sociale aangelegenheden heeft in die context een vanzelfsprekendheid die reeds lang verleden tijd is.
In de Griekse polis kón sociale ongelijkheid domweg geen politiek thema zijn, omdat eenieder die recht van spreken had bij voorbaat gelijk was. Vrouwen en slaven waren uitgesloten van burgerschap en telden politiek gezien niet mee. Alleen mannen die in een positie waren om slaven en vrouwen voor zich te laten werken, hadden het recht en de tijd om met elkaar van gedachten te wisselen over het bestuur van de stad. De manier waarop zij met hun ondergeschikten omgingen was geen onderwerp van publieke discussie, maar een persoonlijke morele aangelegenheid.
Als iets duidelijk wordt uit het beeld dat Achterhuis schetst, dan is het wel hoezeer de wereld veranderd is sinds de Grieken. In onze tijd is het niet langer zo eenvoudig om politiek en moraal te scheiden. Er zijn veel meer burgers en bovendien zijn ze veel minder gelijkvormig. Daarmee is sociale ongelijkheid een zaak geworden die op het terrein van de politiek ligt. Dat maakt het politieke handelen ingewikkelder en risicovoller, en de effecten ervan moeilijker waar te nemen dan ooit. Maar de fouten die gemaakt worden, mogen moedeloos stemmen, terugkeer naar een vroegere situatie is geen optie.
Epimedium
Juli 2000
Tekst © Hester Eymers