Door Hester Eymers
-- De Twentse filosoof Hans Achterhuis houdt zich bij voorkeur bezig met
eigentijdse problemen. De inzichten die de filosofie in de loop der eeuwen
heeft opgeleverd, gebruikt hij om te leren begrijpen hoe wij ons verhouden
tot zaken als milieu en technologie. In het essay
Politiek van goede
bedoelingen buigt hij zich over de vraag hoe wij de oorlog in Kosovo
in een breder kader kunnen plaatsen. |
Terwijl de columnisten in
de diverse dag- en weekbladen elkaar verketterden, laat hij zich niet verleiden
om partij te kiezen. Hij kiest voor een afstandelijke benadering, passend
voor een filosoof, die eerder verheldering nastreeft dan een oordeel uitspreekt.
Wat niet wil zeggen dat hij niet ook een oordeel uitspreekt. |
Achterhuis laat zich vooral
leiden door het gedachtegoed van de filosofe Hannah Arendt. Zij werd bekend
door haar spraakmakende boek over het proces Eichmann. In De banaliteit
van het kwaad stelt ze vast dat de beruchte Eichmann geen personificatie
van de duivel was, maar slechts een domme ambtenaar die zijn werk zo goed
mogelijk trachtte te doen. Haar uitspraken leverden haar indertijd veel
kritiek op. Momenteel staat haar werk weer volop in de belangstelling.
Het wordt opnieuw uitgegeven en verschillende filosofen nemen haar ideeën
als vertrekpunt. |
Zo ook Achterhuis. Zijn
essay kan gelezen worden als een pleidooi voor Arendts opvattingen over
politiek, met Kosovo als levend, want recent, bewijsmateriaal. Een kernpunt
in Arendts filosofie is de strikte scheiding tussen politieke en sociale
aangelegenheden. De politiek moet er op gericht zijn een wereld te scheppen
waarin burgers met uiteenlopende belangen samen kunnen leven. De nadruk
ligt voor haar bij die gedeelde wereld en niet zozeer bij het wel en wee
van de erin verkerende burgers. Zij sluit hierin aan bij Machiavelli, die
een op medelijden gebaseerde politiek beschouwde als een door het christendom
voortgebrachte aberratie. |
Achterhuis neemt deze gedachte
over. Hij wijst nadrukkelijk op de overheersende rol die het medelijden
tegenwoordig speelt in de politiek. Het ingrijpen van de NAVO in Kosovo
was er in eerste instantie op gericht een einde te maken aan de schendingen
van de mensenrechten. Ook de Tweede Wereldoorlog en de strijd in Vietnam
werden niet zozeer ten behoeve van expansie of diplomatie gevoerd, maar
voornamelijk uit menslievende motieven. |
Hoe nobel deze beweegredenen
ook zijn, ze horen niet thuis op het terrein van de politiek, aldus Achterhuis.
Omvangrijke, vanuit de politiek gesanctioneerde hulpacties ontsporen omdat
de goede bedoelingen verstrikt raken in de politiek. Hij vergelijkt de
catastrofe die de oorlog in Kosovo in zijn ogen is, met de talloze projecten
voor ontwikkelingshulp die jammerlijk mislukken. Hij put hier uit zijn
ervaringen in de internationale hulpverlening en geeft schrijnende voorbeelden
van hulp die in haar tegendeel verkeert. |
De belangrijkste oorzaak
van het mislukken van hulpacties is volgens Achterhuis gelegen in kortzichtigheid.
Zo wordt de historische portee van een situatie vaak niet onderkend. Men
gaat voorbij aan de geschiedenis van een volk of een conflict, waardoor
onnodige blunders worden gemaakt. De veronachtzaming van de specifieke
situatie van het hulpbehoevende land of volk leidt vervolgens tot een al
te eenvoudige voorstelling van de relatie tussen het doel en de middelen.
Ook in de oorlog in Kosovo was dat het geval: Kosovo had even goed in Afrika
kunnen liggen, constateert Achterhuis. |
Het standpunt van Achterhuis
is radicaal. Zijn suggestie dat oorlog voeren in naam van de mensenrechten
en het geven van ontwikkelingshulp eigenlijk zinloos zijn, omdat zij niet
thuishoren op het gebied van de politiek, zal menigeen gevoelloos of zelfs
cynisch in de oren klinken. Arendt en Machiavelli kregen in hun tijd soortgelijke
verwijten. Toch heeft Achterhuis beslist gelijk wanneer hij wijst op de
kortzichtigheid van de internationale hulpverlening. Hoeveel goede bedoelingen
er ook aan ten grondslag liggen, de resultaten zijn vaak teleurstellend. |
Maar
of dat inderdaad het gevolg is van de onverenigbaarheid van politiek en
moraal is de vraag. Zowel Arendt als Machiavelli baseren hun overtuiging
op een maatschappijvorm die nu niet langer bestaat. Machiavelli formuleerde
zijn inzichten aan het einde van de vijftiende eeuw, een tijd waarin vorsten
het voor het zeggen hadden en de democratie zoals wij die nu kennen nog
volstrekt onvoorstelbaar was. Arendt op haar beurt baseert haar ideeën
op de wijze waarop de Griekse polis of stadstaat georganiseerd was.
De scheiding van politieke en sociale aangelegenheden heeft in die context
een vanzelfsprekendheid die reeds lang verleden tijd is. |
In de Griekse polis
kón sociale ongelijkheid domweg geen politiek thema zijn, omdat
eenieder die recht van spreken had bij voorbaat gelijk was. Vrouwen en
slaven waren uitgesloten van burgerschap en telden politiek gezien niet
mee. Alleen mannen die in een positie waren om slaven en vrouwen voor zich
te laten werken, hadden het recht en de tijd om met elkaar van gedachten
te wisselen over het bestuur van de stad. De manier waarop zij met hun
ondergeschikten omgingen was geen onderwerp van publieke discussie, maar
een persoonlijke morele aangelegenheid. |
Als iets duidelijk wordt
uit het beeld dat Achterhuis schetst, dan is het wel hoezeer de wereld
veranderd is sinds de Grieken. In onze tijd is het niet langer zo eenvoudig
om politiek en moraal te scheiden. Er zijn veel meer burgers en bovendien
zijn ze veel minder gelijkvormig. Daarmee is sociale ongelijkheid een zaak
geworden die op het terrein van de politiek ligt. Dat maakt het politieke
handelen ingewikkelder en risicovoller, en de effecten ervan moeilijker
waar te nemen dan ooit. Maar de fouten die gemaakt worden, mogen moedeloos
stemmen, terugkeer naar een vroegere situatie is geen optie. |